Raadslid GroenLinks Corrie Kortleven: "We hebben bereikt wat in de motie staat!"
Een aantal weken geleden vroeg de wethouder aan de Raadscommissie Stad hoe om te gaan met de motie 'niet slopen als er ook niet gebouwd wordt'. Dit omdat volgens ambtenaren en woningcorporaties deze motie voortvarend bouwen in de weg staat.
De motie houdt in dat concrete bouwplannen éérst gemaakt moeten worden voordat er uitverhuisd en gesloopt wordt. Voorheen sloopte men en zag vervolgens wel wat er met het gebied gedaan zou worden. Dit resulteerde in jarenlange dichtgespijkerde woningen en/of braakliggende terreinen. Hierdoor ontstond een enorme druk op de woningmarkt. Alleen mensen uit de bedoelde sloopwijken kwamen nog aan een andere woning en alle andere woningzoekende werden door deze gang van zaken genoodzaakt Vlaardingen te verlaten.
Met de motie die eind 2005 werd ingediend - en die vervolgens door een grote meerderheid van de raad is gesteund - wilde GroenLinks dít in ieder geval verder voorkomen.
De motie heeft gewerkt! De plannen van de ambtenaren en van de woningcorporaties worden nu inmiddels wel goed op elkaar afgestemd en men kan nu berekenen wanneer de grond ongeveer bouwrijp gemaakt moet worden en men weet nu precies vanaf welke termijn het uitverhuizen gepland kan worden.
Het misverstand dat 'de sloopmotie' vertragend werkte ontstond doordat men het idee had dat er een compleet 'voorontwerp' zou moeten zijn voordat je gaat slopen. Dit echter staat in het coalitieakkoord en werd juist niet in de motie genoemd omdat we weten dat dit niet altijd haalbaar is.
We hebben bereikt wat in de motie staat! Er is één partij in de raad die kennelijk een andere beleving heeft van wat er in die commissie van 21 december is besproken, maar Groenlinks ondersteunt in ieder geval de inzet van de wethouder om zo snel mogelijk te willen bouwen.
Wij zullen de werkingskracht van de prestatieafspraken op de voet volgen.
Zonodig zal GroenLinks zeker niet aarzelen de wethouder te vragen de prestatieafspraken aan te scherpen!
Corrie Kortleven
Onderstaand bijgevoegd:
Weergave van de vergadering van de raadscommissie Stad dd. 21-12-2006
------------------------------------------------------------------------------------------
Beknopt verslag van de behandeling van onderstaand agendapunt in de vergadering van de commissie Stad van 21 december 2006
UITWERKING MOTIE SLOOP/NIEUWBOUW
Aanwezig: A. Hoekstra (SP), C. Kortleven (GroenLinks), W.H. van Klink (AOV), W.M. Meijer (PvdA), P. v.d. Zwan (CDA), E. van Pienbroek (Christenunie/SGP), P. Runsink (VVD), A. Brouwer (SBV), I.M. Somers-Gardenier (VV2000/LV). Voorzitter: V.E.M. Kalf-Müller (VVD). Secretaris: A.J. v.d. Steen.
Aanwezig collegelid: J. Versluijs, met ambtelijke bijstand van de heer M. de Ligt en mevr. K. Nootenboom (Stadswerk).
Belangstellenden: 10 personen.
Behandelduur: 20.55 – 21.45 uur.
-----------------------------------------------
De voorzitter opent de vergadering.
Zij stelt de heer De Ligt en mevr. Nootenboom voor.
1e termijn commissieleden
De heer Hoekstra heeft het planningsschema bestudeerd en betwijfelt of in het verleden vaak direct na de sloop met de bouw is begonnen. Dat zal sporadisch het geval zijn geweest. Hij vindt dat pas een sloopvergunning moet worden afgegeven als er concrete plannen zijn. De iets langere doorlooptijd neemt hij voor lief.
De heer Van Pienbroek zegt dat de motie de intentie had zo snel mogelijk na sloop te bouwen en de periode van braakligging te bekorten. Een situatie als met Ex Libris moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Doel was ook de doorstroming te bevorderen. Hij kan de nu voorliggende notitie niet goed plaatsen. Overigens, wat gebeurt er als partijen niet mee werken. Gaat de sloopvergunning dan "automatisch" in?
De heer V.d. Zwan begrijpt dat de bewoners na afgifte van een intentieverklaring stedelijk vernieuwingsurgent zijn. Die koppeling vindt hij niet zo vanzelfsprekend. Het is voor de bewoners van belang zo snel mogelijk, eerder dan nu, een voorrangspositie te krijgen bij het zoeken van een woning. In de notitie staat dat geen rekening is gehouden met het indienen van zienswijzen, bezwaar, beroep e.d. Maar dat zijn juist de factoren die voor vertraging zorgen. Hoe anticipeer je daarop in de planning?
De heer Meijer zegt dat de kern is langdurige braakligging tegen te gaan (Ex Libris, Babberspolder). Met de motie werd beoogd sneller te bouwen. Hij kan zich in schema 1 vinden. Schema 2 levert een vertraging van 10 maanden op. Woningen die worden gesloopt zonder dat er concrete plannen zijn, kunnen tijdelijk ter beschikking van jonge starters komen.
Mevr. Kortleven zegt dat de bedoeling van de motie was meer grip te krijgen op de planning. Dat is met deze gezamenlijke planning gelukt. De slotzin in de notitie van de procesmanager Holy ZO, waarin deze stelt dat de planning in gevaar wordt gebracht door de consequenties van de sloopmotie, kan ze niet plaatsen. Die relatie is er niet; lees de motie er op na. Zij adviseert gebruik te maken van de ervaring die is opgedaan met uitverhuizen. De termijn daarvoor hoeft niet altijd 18 maanden te zijn, maar kan variëren naar de grootte van het project. Voorkom dat de doorstroming van andere Vlaardingers in de knel komt doordat er teveel urgenten tegelijk op de markt komen. Hoe kun je Waterweg Wonen controleren. Vooral in de sfeer van vertrouwen? Of zijn er mogelijkheden om de vinger aan de pols te houden?
De heer De Jong vindt het zorgelijk dat het 10 maanden langer duurt voor er gebouwd wordt.
Mevr. Somers kan zich in de woorden van de eerdere sprekers vinden.
De heer Runsink constateert dat de doorlooptijd met 10 maanden toeneemt. Wat zijn de gevolgen voor de woningbouwplanning, m.n. ook voor de regionale planning? Hij vindt dat moet worden voorkomen dat de motie in dit opzicht onredelijk uitpakt.
De heer Brouwer zegt dat een langere doorlooptijd niet de bedoeling was.
Waarom wordt de urgentieverklaring zo laat afgegeven? Bekijk dat per geval. Hij raadt aan flexibeler te zijn en niet voor een standaard aanpak te kiezen, een aanpak die trouwens ook de mogelijkheid van vertraging in zich heeft. Het uiteindelijke doel is toch het jarenlange braak liggen te voorkomen.
Reactie portefeuillehouder
De heer Versluijs is het eens met de door ieder geuite wens van een kortere in plaats van een langere procedure. Verlenging van de procedure zou inderdaad gevolgen hebben voor de regionale woningbouwafspraken.
Hij wil graag met de raad bespreken of dit is wat gezamenlijk wordt beoogd en, zo niet, wat dan wel?
De motie zegt dat je pas moet gaan slopen als je zeker weet dat kan worden gebouwd. De tekst in het coalitieakkoord waarin wordt gesproken over een voorontwerp-bestemmingsplan, is bedoeld als aanscherping hiervan.
Uit het schema blijkt dat je een aantal maanden vertraging oploopt als je de intentie tot sloop afgeeft als het voorontwerp-bestemmingsplan er is. In het verleden werd de intentieverklaring afgegeven op momenten dat nog niet helemaal zeker was dat er gebouwd kon gaan worden. Dat kon inhouden dat op een bepaald moment bleek dat er ten onrechte gesloopt was. Dat probleem kan worden ondervangen door vroegtijdig voorwaarden te stellen zoals een duidelijke planning. Dat is uiteraard niet vrijblijvend: gemeente en corporaties kunnen elkaar daarop aanspreken, o.a. via de prestatieafspraken.
Daarnaast is het zinvol al aan het begin van het proces door middel van een quick scan de risicofactoren in beeld te brengen (verkeer, milieu e.d.). Door dat zo vroegtijdig te doen, kun je de proceduretijd exacter schatten en veelal wat tijdwinst bereiken. Hij pleit er voor het criterium los te laten dat een intentieverklaring tot sloop pas wordt afgegeven als het voorontwerp er is. Hij kan zich er in vinden om dit meer per project te bekijken.
Hij pleit voor schema 1 met daaraan toegevoegd de in de nota genoemde voorwaarden. Voor het loslaten van de koppeling tussen de intentieverklaring tot sloop en de afgifte van een stedelijke vernieuwingsurgentie heeft hij begrip. Toch wil hij daar, ook gebaseerd op overleg met de corporaties, niet toe overgaan. De kans is niet ondenkbaar dat mensen urgent worden verklaard die in een gebied wonen waar uiteindelijk toch geen sloop plaatsvindt. De noodzaak tot het aanwijzen als stedelijk vernieuwingsurgent is er dan feitelijk niet geweest. Hij erkent dat de bouw niet direct aansluit op het afronden van de sloop.
In beide schema’s is te zien dat tussen het eind van sloop/bouwrijp maken en begin van de bouw altijd een "tussenfase" zit van ca. 6 maanden, waarin bepaalde werkzaamheden, zoals aanleg van de riolering, moeten worden uitgevoerd. Hij begrijpt dat de commissie ervoor pleit om ook die periode zo kort mogelijk te doen zijn. Maar dat staat eigenlijk los van de principiële discussie van vanavond die gericht is op het verkleinen van het gat tussen slopen en bouwen. Hij is het ermee eens dat ook de doorstroming van de overige inwoners van Vlaardingen van groot belang is. Zijn ervaringen met de corporaties zijn zodanig dat hij kan stellen dat, mocht het overleg tegenzitten, van die kant niet eenzijdig wordt besloten tot sloop over te gaan, ook al hebben zij daar formeel het recht toe.
De corporaties zien ook dat uitverhuizing vaak minder dan 18 maanden in beslag neemt. Zij hebben begrip en aandacht voor verkorting van die periode, maar zijn aan de andere kant ook begaan met het lot van de bewoners die niet het gevoel mogen hebben dat zij op een schopstoel zitten. Het pleidooi voor een "van geval-tot-geval" aanpak spreekt hem aan. Daar kan per project een mogelijkheid tot verkorting van het proces inzitten.
2e termijn commissieleden
Mevr. Kortleven vraagt de herhuisvesting te bezien aan de hand van niet alleen de grootte van het project maar ook aan de hand van de opgedane ervaringen. Zij sluit niet uit dat soms een aanzienlijke verkorting kan worden bereikt. Zijn er op dit moment cijfers bekend over de doorstroming. Die kunnen in dit verband van belang zijn. De suggestie die in de stukken wordt gewekt dat schema 2 het directe gevolg is van de motie, is onterecht. Doel was onnodige leegstand tegen te gaan. Zij wijst op deelplan 5 Babberspolder-Oost. Er is nog geen intentieverklaring terwijl toch een groot deel van de bewoners is uitverhuisd. Die huizen worden nu niet verhuurd, terwijl die wel verhuurd zouden kunnen worden. Zij vindt dat ongehoord.
Wat wordt daarmee gedaan?
De heer Meijer onderschrijft dat. Als sloop wordt vertraagd moeten woningen voor jonge starters beschikbaar zijn. Hij wijst op schema 2. Daar wordt gesproken over “na de motie” terwijl dat z.i. ”na het coalitieakkoord” moet zijn, want daarin wordt immers het voorontwerpbestemmingsplan genoemd. Hij heeft voorkeur voor schema 1. Hij vraagt de wethouder de raad te informeren als er onverhoopt kinken in de kabel komen. Overigens zijn de gevolgen van heiwerk aan te merken als één van de risicofactoren waarover de wethouder sprak. Door het nemen van proeven zijn ook die risico’s beter in te schatten. (De heer Versluijs onderschrijft dit).
De heer Hoekstra vindt dat hij met een kluitje in het riet worden gestuurd. Dat geldt voor beide modellen. De minimum-doorlooptijd is 2 jaar. Op punt 2 van de motie wordt niet ingegaan. Het college geeft de intentieverklaring en pas daarna wordt bekeken wat er wordt gedaan. De raad wordt daar niet bij betrokken.
De heer Versluijs zegt dat dat bij deelplan 5 wel degelijk is gedaan.
De heer Meijer wijst erop dat voor zowel Babberspolder-Oost als voor Ex Libris nieuwe stedenbouwkundige plannen liggen, waarin lopende het proces wat aanpassingen in kunnen komen.
De heer Hoekstra vindt die plannen te gering om daarop besluiten over uitverhuizing op te baseren.
De heer Runsink zegt dat zowel voor de gemeente als voor de regio het van groot belang is dat bouwprojecten geen of zo weinig mogelijk vertraging oplopen. Als daar de medewerking van de raad bij nodig is ziet hij graag een voorstel daartoe.
Reactie portefeuillehouder
De heer Versluijs zegt dat mevr. Kortleven het juist had. Niet in de motie maar in het coalitieakkoord is de term voorontwerpbestemmingsplan gebezigd. De motie was wel aanleiding tot het bijstellen van planningen. In dat opzicht heeft zij zeker haar doel bereikt.
Hij zal in overleg met de corporaties bezien of de herhuisvestingsperiode van 18 maanden bekort kan worden. Ook de (onnodige) leegstand zal hij in dat overleg aan de orde stellen. Hij doelt dan op situaties waar de heer Meijer over sprak.
Afhankelijk van het project kunnen wellicht nieuwe huursituaties worden gecreëerd. Hij koppelt de overlegresultaten in het 1e halfjaar 2007 naar de raad terug. Ook de suggestie van de heer Runsink neemt hij daarin mee.
Van belang is het halen van de planning. Het is onvermijdelijk dat een planning van tijd tot tijd wordt bijgesteld. Maar dan moet wel duidelijk zijn wat de oorzaak daarvan is en wat we daaruit kunnen leren.
Conclusie
De voorzitter constateert dat de commissie in grote meerderheid de voorkeur van de wethouder deelt voor schema 1 (met de in de notitie genoemde voorwaarden en incl. de kritische opmerking m.b.t. de uitverhuisperiode van 18 maanden).
Zij concludeert dat de motie hiermee vooralsnog als afgedaan kan worden beschouwd. Zij heeft er kennis van genomen dat de wethouder in het eerste halfjaar 2007 de commissie informeert over o.m. de uitkomsten van het overleg met de corporaties.
Hierna sluit zij de vergadering.
-----------------------------------------